30

Nu het aantal landen van de Europese Unie op 29 oktober 2004 met een tiental is uitgebreid, zal het al jaren sluimerende talenprobleem in de Unie nog ingewikkelder worden en nog meer dan voorheen vragen om een oplossing waar mee valt te werken.

In de discussie over dit probleem zien we steeds weer dezelfde opvattingen tegenover elkaar staan. Ik zet ze hier even op een rijtje:
1. De talen van alle Unie-leden zijn gelijkwaardig en moeten die status ook in de toekomst behouden.
2. Het is nuttig een klein aantal talen aan te wijzen als officiële Unie-talen.
3. Het is beter aan slechts één taal een bijzondere status te verlenen.

De gelijkwaardigheid van de talen van alle landen van de Unie is vastgelegd bij de totstandkoming van de gemeenschap en ze was in de eerste jaren ook wel min of meer te handhaven toen het om slechts een zeer beperkt aantal talen ging. Maar de voortdurende uitbreiding van de Unie met steeds meer landen met hun talen maakt de realisering van een prachtig democratisch principe steeds moeilijker en uiteindelijk praktisch onmogelijk. We zien dan ook dat enkele talen, uit louter praktische overwegingen, een meer vooraanstaande positie zijn gaan innemen. Er gingen en gaan stemmen op om ook officieel aan het Engels, het Frans en het Duits, misschien nog aangevuld met het Spaans en het Italiaans, de status van exclusieve voertalen van de Unie te verlenen.

De beperking tot drie of vijf officiële Unie-talen zou de taalproblemen natuurlijk belangrijk verkleinen. Toch blijft ook het gebruik van drie of vijf talen gecompliceerd en kostbaar. Vandaar de wens van velen om slechts één enkele taal te gaan gebruiken. En die taal zou het Engels moeten zijn.

Inderdaad, er valt wel iets te zeggen voor het Engels als officiële taal van de Europese Unie. Het is tenslotte een taal met een grote verspreiding en bekendheid in de wereld. Een van de grootste bezwaren van het Engels is evenwel de grote en dus oneerlijke voorsprong die deze nationale taal zou geven aan diegenen waarvan het Engels de moedertaal is, want zelfs al heeft een Fransman, een Duitser of een Nederlander na jaren van studie en inspanning het Engels behoorlijk onder de knie, zij zullen in het debat met een moedertaalspreker van het Engels al bij voorbaat op achterstand staan.

Welke mogelijkheden blijven er nog over, als we tot de conclusie zijn geko-men dat de invoering van één enkele voertaal de Europese Unie uit het talen-moeras kan helpen, terwijl we tegelijkertijd beseffen dat voor die rol een niet-neutrale taal, zoals het Engels, onaanvaardbaar is?

Ik hoor ze het al luidkeels verkondigen. Er bestaat toch zo iets als het Esperanto. Dat is toch een neutrale taal, die in principe voor alle Europeanen even moeilijk is. Toegegeven, Esperanto heeft niet het hier boven genoemde bezwaar van het Engels. De onaanvaardbaarheid van het Esperanto is echter een linguïstische en zit hem in de structuur van de taal zelf met zijn onnodig ingewikkelde grammatica en zijn woordenschat die bestaat uit een beperkt aantal uit diverse talen tamelijk willekeurig bijeengesprokkelde en vaak verminkte grondwoorden, aangevuld met de meest bizarre samenstellingen. Esperanto, dat veel te ver afstaat van de Europese talen, heeft door zijn gekunsteldheid alle aantrekkelijkheid verloren en zal daardoor geen schijn van kans maken ooit een rol te spelen in de Europese Unie.

Als men vindt dat het Engels en het Esperanto om verschillende redenen geen goede oplossingen voor het talenprobleem in de Europese Unie zijn, kan men zich de vraag stellen of misschien een "dode" taal uitkomst biedt. We denken dan natuurlijk meteen aan het Latijn. Deze taal heeft immers in het Romeinse rijk en ook later in de Middeleeuwen en zelfs nog enige eeuwen daarna de rol van internationale taal gespeeld. Zou het Latijn die belangrijke rol opnieuw kunnen vervullen en daarmee de Unie kunnen verlossen van een urgent probleem?

Hoewel het Latijn een prachtige taal is, heeft het op zijn minst twee grote bezwaren. Het is een moeilijk te leren taal die jaren van studie vereist, en het ontbeert de moderne internationale woordenschat. Wat dit laatste betreft wordt er de laatste jaren wel het een en ander gedaan om de tekorten in de woordenschat aan te vullen. Maar als we de resultaten hiervan zien in het "Lexicon recentis latinitatis", een boekje met 15000 neologismen, dat is samengesteld door een vijftiental deskundigen en is uitgegeven door het Vaticaan, worden we daar niet echt vrolijk van (Bijv. autoradio = capsella radiophonica autocinetica; xenofobie = exterarum gentium odium; hot dog = pastillum botello fartum). Helaas, ook het Latijn moet afvallen als kandidaat voor de functie van voertaal van de Europese Unie.

Van het Latijn is echter heel wat overgebleven in de huidige talen van ons oude Europa en dus van de staten van de Europese Unie. Al deze talen, en niet alleen de Romaanse, bevatten duizenden woorden afkomstig uit deze schitterende cultuurtaal, die ze ook voor een deel weer heeft ontleend aan het Grieks van de Oudheid. Vooral de wetenschappelijke woordenschatten van onze westerse talen vertonen een zeer grote overeenkomst aan termen, zoals mij weer eens duidelijk is gebleken bij het samenstellen van het biologische woordenboek Engels-Interlingua, dat ik kort geleden heb voltooid.

De uit het Latijn en het Grieks stammende woorden vormen met talrijke andere internationale woorden afkomstig uit vele talen van de wereld een zeer compleet vocabulaire. Een uiterst eenvoudige grammatica heeft er een echte taal van gemaakt: INTERLINGUA!

Dit Interlingua heeft alle eigenschappen waaraan DE taal van de Europese Unie moet voldoen, want Interlingua is niet alleen neutraal, maar de taal ziet er ook heel natuurlijk uit en is bovendien zeer gemakkelijk te leren!