33

Het jaar 2001 is door de Raad van Europa en de Europese Unie uitgeroepen tot het "Jaar van de talen". Dat er ook in krantenartikelen aan dit onderwerp aandacht wordt besteed, is niet zo verwonderlijk. Zo vonden we in de NRC van 28 december, 3 en 13 januari interessante beschouwingen van de heren R. Misset en Jeroen Jansen en van mevrouw Maria Martens die lid is van het Europese Parlement..

In zijn artikel schetst Misset allereerst de huidige situatie in de Europese Unie, waar we te maken hebben met elf "officiële en werktalen". Dan geeft Misset een blik op de toekomst. De toetreding tot de Unie van zes nieuwe staten, Estland, Polen, Tsjechië, Hongarije, Slowenië en Cyprus brengt het aantal werktalen op zestien. Als later ook nog Malta, Letland, Litouwen, Slowakije, Roemenië en Bulgarije zich aansluiten, zitten we al op een-en-twin-tig. Dit aantal kan nog groeien tot een-en-dertig, als in een verdere toekomst ook de overblijvende landen van Europa in de Unie worden opgenomen.

Misset staat op het standpunt dat al deze talen dezelfde rechten hebben en dat zij die rechten behoren te houden. Het communicatieprobleem moet volgens hem worden opgelost door te investeren in uitgebreide en intensieve vertaalopleidingen en een verdere ontwikkeling van de vertaaltechnologie. Misset: "De huidige computer-ondersteunde vertaler maakt, via spraakherkenning en vertaalmachine, plaats voor de vertalerondersteunde computer…… Aan taalkundige raadslieden, en dan op alle ambtelijke niveaus de taak om in de taalruimte de talen, vertalers en vertaaltechno-logie te integreren in de integratie. Een veeltalig Europa is geen noodzakelijk kwaad. Het is een noodzakelijk goed."

Jeroen Jansen is een andere mening toegedaan. In zijn artikel van 3 januari schrijft hij dat "niemand er belang bij heeft dat de talen van alle landen die tot de EU toetreden ook als officiële werktalen worden erkend." Zo'n erkenning zou volgens hem een Babylonische spraakverwarring tot gevolg hebben die de voortgang van de Europese eenwording en besluitvorming in de weg zou staan. Bovendien zou zo iets onbetaalbaar zijn.

Jansen ziet meer in de aanwijzing van een gemeenschappelijke taal, waardoor de communicatie in de EU ten zeerste vergemakkelijkt en kosten bespaard zouden worden. Hij meent dat het Engels het meest geschikt is voor de rol van gemeenschappelijke taal. In zijn betoog missen we evenwel de taalkundige onderbouwing van deze voorkeur.

Naar aanleiding van de stukken van Misset en Jansen geeft vervolgens Maria Martens, CDA-lid van het Europese Parlement, haar mening weer in een artikel met de titel "Eén taal voor de EU ondergraaft de democratie".

Mevrouw Martens wijst op de betekenis van de talen voor de democratie. Zij schrijft: "Openheid en openbaarheid van bestuur zijn belangrijk voor een goed functionerende democratie. Immers, als een overheid wetten maakt en burgers geacht worden die wetten te kennen, moet die burger ook in staat worden gesteld, zoals het in een democratie hoort, om in een voor hem begrijpbare taal het wetgevingsproces te volgen en wetsteksten beschikbaar te hebben. Juist daarom worden documenten in het Europees Parlement in de elf talen vertaald."

Zij vraagt zich ook af of het wel juist is dat politici in de EU zouden moeten worden gekozen op grond van hun beheersing van die ene taal. En waarom zou die taal het Engels moeten zijn, terwijl toch het Duits de taal is die door de meeste burgers in de Europese Unie wordt gesproken?

Mevrouw Martens geeft toe dat het om praktische en financiële redenen misschien wel verstandig is voor het Engels te kiezen. "Maar, schrijft ze, wanneer de principiële mogelijkheid om in de eigen taal te spreken wordt afgeschaft, waarom dan niet gekozen voor Esperanto of Latijn?"

In het "Eindhovens Dagblad" van 13 maart vinden we een boeiend artikel over "Europa op zoek naar zijn taal" van de hand van Hans Rooseboom. Hij eindigt zijn verhaal met de verklaring van zijn voorkeur voor het Latijn dat zoveel eeuwen als internationale taal heeft gefunctioneerd.

Wij, interlinguïsten, zijn van mening dat de veeltaligheid in de Europese Unie zo veel mogelijk moet worden gehandhaafd. Wij zijn echter niet blind voor de geweldige problemen die dit met zich meebrengt. Een gemeenschappelijke taal zou daarom in een aantal gevallen de communicatie kunnen vergemakkelijken. Dan denken we niet aan Esperanto, dat veel te gekunsteld is en veel te ver van de Europese burger af staat. Het Latijn zou een uitstekende keuze zijn, als deze prachtige taal niet zo moeilijk te leren was.

Van het Latijn is echter heel wat overgebleven in de talen van Europa. De "International Auxiliary Language Association" heeft deze erfenis van internationale woorden geregistreerd en aan deze lijst nog vele alom bekende woorden uit andere bronnen toegevoegd. Al deze tienduizenden woorden vormen de woordenschat van Interlingua. Wij menen dat Interlingua als neutrale centrale taal van de Europese Unie een uitstekende rol kan vervullen.